vrijdag 29 mei 2009

Een sprookjesprins met Aids

(...Op deze plek komt een verhaal over een sprookjesprins met Aids...)

zondag 24 mei 2009

Succes

Als wij Nederlanders ergens een hekel aan hebben, dan is het wel aan succes. Meer nog, aan andere mensen die wel succes hebben. Die ogenschijnlijk iets gemaakt hebben van hun leven. Wij zijn het soort volk dat expres zijn hoofd omdraait als we een mooie auto op straat zien rijden. Dan gunnen we de eigenaar niet dat er naar zijn auto gekeken wordt. Door ons.
Dat wat te groot en te succesvol wordt willen wij Nederlanders vernietigen. Wij vallen altijd voor de loser, de sukkel, de schlemiel die het net niet redt. Mocht het Nederlands Elftal, misschien wel de grootste mislukking uit onze landsgeschiedenis, ooit daadwerkelijk een prijs halen, de Oranje hordes zouden afdruipen. Het feest is voorbij. Met succes willen we niets te maken hebben. We willen ons herkennen in de mislukking. En de rood-wit-blauwe schmink van onze dikke gezichten huilen.
De helden die wij Nederlanders als Volkshelden vereren moeten helden in opkomst zijn. Arrivés kotsen wij uit. Mannen als Freek de Jonge en Johan Cruijff zetten wij graag op hun plaats. Zetten ze weg als oude gekken. Wij zien onze grote mannen graag vallen. Pas als ze op de grond liggen, kunnen wij ons weer in hen herkennen.
De volgende volkshelden die vallen zullen Matthijs van Nieuwkerk, Fokke & Sukke en GeenStijl zijn. Te groot geworden, te alomtegenwoordig. Daar houden wij niet van. Als ze een moment van zwakte tonen, dan maken wij Nederlanders daar gebruik van en zullen hen van het voetstuk trappen waar wij ze zelf opgehezen hebben . GeenStijl als eerste. Hun ooit zo stevige vuist is een slap en wuft handje geworden. Hun knieën knikken voor reclameinkomsten. De blaffende boodschap verworden tot een zacht en clichématig gekef. De ooit zo gevreesde en scherpe Rutger is die gekke ome Rut van de televisie geworden. Daar zijn we niet meer bang voor, daar gaan we lekker gek mee doen. Wij Nederlanders. Hand in hand.

Dier (1)

Vanaf het moment dat een jong dier mijn verse ontlasting als zijn natuurlijke habitat koos, is mijn relatie met hem stroef geweest. Het beestje dat ik in mijn ochtendbehoefte aantrof was een babygiraffe die, zoals ik later ontdekte, Michiel heette. Nadat ik op het toilet gezeten de poep in ferme keutels uit mijn darmen liet vallen, voelde ik plots een vreemde kriebel aan mijn achterste. Hoewel ik eerlijk moet bekenen dat de sensatie me aanvankelijk niet onaangenaam aanvoelde, won mijn nieuwsgierigheid het van het genot en draaide ik mijn hoofd naar achteren toe. De blik gericht op mijn achterwerk. In de toiletpot lag, ietwat opgevouwen, een zeventig centimeter hoge babygiraffe. Zijn kleine, nog niet volgroeide horens drukten brutaal tegen mijn billen aan. Hoewel een lastige stoelgang mij niet vreemd was, kon ik mij niet herinneren ooit eerder een levend dier uitgepoept te hebben. Het beestje keek mij met een betrapte blik aan terwijl het zijn kop langzaam naar achteren bewoog. Weg van waar hij vandaan kwam. Met een lange, blauwige tong begon de babygiraffe de restjes poep van zijn vacht te likken. Ondertussen verloor hij mij niet uit het oog. Langzaam tastte ik naar mijn anus, om te controleren of het uitscheiden van het beestje schade achter had gelaten. Oef. Alles intact. Ik besloot op te staan en door te trekken. De giraffe reageerde hier niet op en ging onverstooorbaar door met het zichzelf schoonlikken. Na een paar keer drukken verdween het beest door de afvoer van mijn toilet. Ik was weer alleen met mijn toilet. Ik kuisde mijn reet en dacht na over wat ik gisteren gegeten had. Gebakken aardappels. Bloemkool. Een groenteschijf. Niets waar je een giraffe van in je ontlasting krijgt, lijkt me.