dinsdag 26 maart 2013

Bodyguard

Ik loop het station uit. In het station zijn een paar winkels. Ik heb wax gekocht om in mijn nieuwe kapsel te smeren en sigaretten om over mijn oude longen te roken. Voor het station spreekt een man me aan. Hij laat me zijn geopende hand zien, in zijn geopende hand liggen munten. De man vraagt me of ik geld voor hem heb, zodat hij shoarma kan kopen. Ik werk in een dierenwinkel, ik heb een boek geschreven, ik weet natuurlijk van gekkigheid niet wat ik met mijn geld moet doen. In mijn hoofd, met mijn mond dicht, denk ik: dieren horen niet in een kooitje, niet aan een touwtje, niet op een bordje en niet tussen een servetje. Ik zeg met open mond ‘nee’ tegen de man en loop door. De man begint me uit te schelden. Ik vraag me af wat zijn bedoeling is, of het zijn bedoeling is dat ik me, doordat ik uitgescholden word bedenk, en hem toch geld geef.
Ik ontvang, op mijn mobiele telefoon, een bericht van mijn beste vriend Harold, hij bericht dat zijn baas vandaag het faillissement heeft aangevraagd, dat hij nu zonder werk zit, dat hij nu in een park grote blikken bier aan het drinken is. Harold vraagt of ik een bodyguard nodig heb. Hij hanteert vriendenprijzen. Ik krab aan mijn nieuwe kapsel en probeer met tegenwind een sigaret op te steken. Ik reken mijn uurloon als schrijver uit en overweeg dat aan Harold terug te sturen, om een fifty-fifty-deal te sluiten, een goede bodyguard is nooit weg, maar ik wil niet uitgelachen worden.

vrijdag 22 maart 2013

Luisterboek

Ik heb geprobeerd om een luisterboekversie van mijn boek op te nemen. Er was een deal met een luisterboekenbedrijf, er was een studio waar ik het luisterboek op kon nemen.
Het werkte niet.
Mijn verhalen sloegen dood in een studio.
Ik was erg ontevreden.
Terwijl ik toch geen perfectionist ben.
Ik ben, volgens mij, geen slechte voorlezer, maar in een studio kregen mijn verhalen iets doods. Er moest dus een ander plan bedacht worden.
Dat andere plan is nu bedacht.
Binnenkort ga ik mijn boek, verspreid over twee avonden, voorlezen voor een live publiek van mensen die nog in leven zijn. Het is de bedoeling dat het publiek gaat lachen en klappen.
Ik leg kleden op de vloer en zet rode schemerlampjes neer. De bar blijft open. Misschien wordt er chips verkocht. Het publiek mag tijdens het voorlezen gewoon naar het toilet. Het publiek mag de voorleesruimte in en uit lopen. Het publiek hoeft geen entree te betalen.
Als alles is opgenomen verschijnt de voorleessessie als luisterboek.
Werktitels:
1. Er gebeurde o.a. niets live
2. Er gebeurde o.a. live niets
3. Er gebeurde live o.a. niets

zondag 17 maart 2013

Huppeldepup

Op het Boekenbal heb ik even met Kees van Kooten gepraat. Ik weet niet meer precies wat ik tegen hem zei. Ik botste bijna tegen hem aan. Ik zei toen iets als: ‘Huppeldehup, meneer, huppeldehup.’ Hij zei toen: ‘Huppeldepup, huppeldepup, meneer.’ We zeiden niet echt ‘huppeldepup’ tegen elkaar, ik parafraseer, ik weet niet meer wat er precies gezegd werd, alleen het meneer-gedeelte klopt. Ik had natuurlijk weer te veel gedronken, mijn geheugen beschermt me gelukkig tegen mijn schaamte. Kees van Kooten droeg een gouden jasje. Ik had een sjaal om, ik had griep. Ik hoop dat ik de schrijvers op het Boekenbal niet besmet heb met de griep, dat er niet een epidemie uitbreekt, dat alle schrijvers nu doodgaan, dat het mijn schuld is. Als dit wel zo is: sorry alvast.
Als mijn zusje en ik vroeger stout waren geweest, moesten we voor straf naar de televisieprogramma’s van Koot en Bie kijken. Als we stout waren, wezen onze ouders dreigend op hun Koot en Bie-truien. Dan wisten we hoe laat het was. Mijn vader droeg een Koot-trui, mijn moeder een Bie-trui. Mijn moeder is twintig centimeter groter dan mijn vader. Hoewel ze inmiddels allebei aan het krimpen zijn, is mijn moeder nog steeds twintig centimeter groter. Dit getal is een benadering, ik moet mijn ouders weer eens opmeten.
Op het Boekenbal was ik steeds op zoek naar het rookbalkon. De officiĆ«le naam van het rookbalkon is het Ajax-balkon. Mooi om te zien dat de Griekse, mythologische letteren nog niet vergeten zijn. Als ik van het rookbalkon kwam en de mensen opzocht met wie ik daar was, mensen die ik al kende, was ik weer vergeten op welke verdieping het balkon ook al weer was. Op het Boekenbal werden muntjes verkocht, voor € 1.25 per stuk. Een biertje kostte twee muntjes, een glas wijn drie muntjes. Er werden geen producten verkocht die een muntje kostten. Op het Boekenbal hingen grote plakkaten, waarop stond: Vertel tegen de buitenwereld dat het Boekenbal stom was, zodat niemand naar het Boekenbal wil, en we onder elkaar kunnen blijven. Waarschijnlijk werd hier een of andere beroemde, inmiddels vergeten, overleden dichter geciteerd.
Om middernacht moest ik weer naar huis, de volgende dag moest ik gewoon werken in de dierenwinkel. De dieren die we verkopen zijn geen lezers. Straf krijgen ze nooit, hoe stout ze soms ook zijn. Als ik de dieren een boek zou geven, zouden ze het papier deels opeten, van de resten een nestje bouwen en in dat nestje poepen, plassen en slapen.