zondag 26 oktober 2014

Softijs

Sinds ik ontdekte in leven te zijn denk ik iedere dag aan mijn dood. Mijn begrafenis krijgt steeds meer vorm. Ik heb bijna de hele dienst uitgedacht. Het sterven ontbreekt nog. Vandaag bedacht ik dat iedereen bij binnenkomst in het auditorium een softijsje krijgt. Bij de ingang staat een kraampje. Een echtpaar dat normaal op kermissen en braderieën staat is ingehuurd. Ter plekke wordt voor iedereen softijs in een oubliehoorn getapt. Likkend luisteren de mensen naar de toespraken en mijn drie lievelingsliedjes. Tranen stromen over het softijs en worden weer opgelikt. Krakend verdwijnen de oubliehoorns langs hangende mondhoeken. Met wat pech schijnt de zon.

vrijdag 24 oktober 2014

Loek Maloen

We hebben een kind in huis dat niet van ons is. Een vriendin van mijn vriendin heeft een nieuw kind gekregen, haar oude kind logeert een paar nachtjes bij ons. Ik weet niet hoe oud het kind is. Als ik zou moeten gokken zou ik zeggen: ergens tussen vijf en tien. Wanneer vroeger iemand niet precies wist hoe oud ik was stortte mijn wereld in. Het kind zegt dat ik een verhaaltje moet verzinnen. ‘Oké,’ zeg ik. Het kind zegt dat in het verhaal twee kastelen, een koning en een koningin, drie prinsessen, drie prinsen, een betoverd bos en iets gevaarlijks voor moeten komen. Ik vraag waar de ruimte voor eigen interpretatie is. Het kind zegt niets. Ik zeg dat ik alleen verhalen kan verzinnen over Loek Maloen, de jongen die de taal van de dieren spreekt. Het kind zegt niets. ‘Oké,’ zeg ik, ‘in een betoverd bos staan twee kastelen vlak naast elkaar. In het ene kasteel wonen de koning en koningin, in het andere drie prinsessen en drie prinsen. De prinsen wonen op de bovenste verdieping, de prinsessen op de onderste. Op een dag breekt een vreselijke brand uit waarbij iedereen om het leven komt. Als het vuur gedoofd is loopt Loek Maloen, de jongen die de taal van de dieren spreekt langs.’ Het kind buigt zich naar mijn vriendin toe en fluistert: ‘Hij snapt echt niets van kinderen.’

zondag 19 oktober 2014

De ijslopers

Wanneer mijn voorouders voor het eerst over ijs liepen weet ik niet. Op gladde oppervlakken grijp ik de grond met mijn tenen – door mijn schoenen heen, een beproefde methode waardoor ik nooit uitglijd. Mijn vader, zusje en ik hebben dezelfde lange tenen. Mijn moeder heeft een andere achternaam. Onze geschiedenis is dat we al eeuwen op vlak land wonen dat er alleen anders uitziet wanneer je er met je rug op ligt. Ik ben de eerste uit mijn familie die geen vogels eet.
Ik ben de eerste uit mijn familie die boeken schrijft, mijn betachtergrootneef Anton Koolhaas even niet meegerekend. Al schrijf ik eigenlijk geen boeken, maar stukjes. Die stukjes worden achter elkaar gezet, in een bepaalde volgorde, zodat ze een lopend verhaal vormen en vervolgens in boekvorm worden uitgebracht. Mijn familie leest mijn boeken niet. Ik zal nooit iemand dwingen mijn werk te lezen. Ik zal mijn best doen mensen kenbaar te maken dat het bestaat, of ze het lezen interesseert me niet. Ik wil een goed stukje schrijven, dat is het. Ik ben niet geïnteresseerd in meerdere drukken, in televisieprogramma’s, in prijzen, vertalingen, kartonnen poppen van mezelf in boekwinkels, het schrijven van het Boekenweekgeschenk of hoge oplages. Ik hoop dat de uitgeverij die mijn werk uitgeeft haar geld terugverdient zodat het koffiezetapparaat niet wegbezuinigd hoeft te worden.
Toen ik mijn oma vertelde dat er een boek uitkwam dat ik geschreven had zei ze: ‘Ik heb een keer een boek van je gekregen voor mijn verjaardag. Het ging over een familie in Ierland. Het waren kleine letters, ik kon ze toch lezen. Ik kan nog steeds boeken met kleine letters lezen. Ik leende het uit aan je moeder maar kreeg het nooit terug.’
Daarna keken we op tv hoe een Friese schaatser met blozende wangen weer wereldkampioen werd. We aten chips en ik dronk van de kleine flesjes rode wijn die mijn oma altijd speciaal voor mij koopt. Ze zei dat ik de houdbaarheidsdatum moest controleren, wat ik deed. Ik zag dat de wijn ons in principe allemaal zou overleven.

woensdag 15 oktober 2014

Honger

Op een bankje naast de schouwburg lees ik Honger van Knut Hamsun. Het is een exemplaar uit 1976, ik kocht het een half uur geleden voor € 1,75. Over twee uur, om 16:00, heb ik een afspraak. Vanochtend om 09:00 at ik een kiwi, een banaan en een appel. Ik las vacaturewebsites, verstuurde sollicitatiemails, douchte en ging om elf uur naar buiten. Ik liep over straat om te kijken of er ergens op winkels briefjes hingen: personeel gezocht. Ik vond niets. Even voor twee uur liep ik een tweedehands winkel binnen. Ik had nog drie euro tien in mijn portemonnee. Ik twijfelde tussen een boek van Malcolm Lowry, Onder de vulkaan, en Honger. Honger kostte één vijfenzeventig. Lowry twee vijftig. Ik koos Honger. Ik had ook drank kunnen kopen. Voor drie euro koop je een fles wijn of wat bier. Tot mijn vijfendertigste dronk ik geen alcohol. Oudejaarsavond 2013 dronk ik champagne. Ik zoende een man die ooit bij mijn vriendin op de middelbare school zat op zijn mond. Nu drink ik. Mijn dorst lijkt steeds groter te worden, maar ik koos Honger. Op een bankje naast het mijne rookt een Turk sigaretten. Een paar jaar geleden is het plein voor de schouwburg gerenoveerd. Het loopt schuin naar beneden, dit is de bedoeling van de architect. Over twee uur heb ik een afspraak, onder meer met iemand die rookt. Ik ben van plan shag en vloei van haar te bietsen. Ondertussen lees ik Honger. Het fruit is al tot stront verteerd.
De afspraak duurde langer dan verwacht. Het was een echte vergadering met volwassen mensen. De knopen die vorige keer al waren doorgehakt werden nog een keer doorgehakt. Buiten is het donker. Ik loop naar mijn atelier om wijn te drinken. Naast mijn atelier is een expositieruimte met een bar. De koelkast is nooit op slot. Ik moet mijn atelier binnenkort opzeggen. Ik kan het niet meer betalen. Ik doe de deur van het ateliercomplex open. Er is geen licht in de gang. In de gang bots ik tegen iets aan, het wankelt, ik grijp het vast, splinters in mijn vingers, balans, het staat weer, ik voel houten platen die in een driehoek aan elkaar zijn vastgemaakt, ik herinner me dat vandaag kunstenaars in het gebouw zouden komen om een expositie in te richten, ze zouden kunstwerken meebrengen die een relatie met het gebouw aangaan, ze hebben zich goed voorbereid, de deur valt achter me dicht. In het donker omhels ik het kunstwerk.

dinsdag 14 oktober 2014

Dronk

‘Alle plekken zijn even erg om te wonen, daarom kun je beter op een plek wonen waar je de weg kent,’ zegt ze tegen me. Ik knik en zou willen dat ik nog dronk. Een tijd geleden ben ik gestopt met drinken, een paar maanden nu. Het moest wel, als ik begon met drinken kon ik niet meer stoppen. Ik dronk door tot alle drank op was. Daarna verplaatste ik me, naar plekken waar nog drank was. Ik ben met dorst geboren. Drinken is het uitstellen van de dorst. Nu drink ik niet meer. Ik weet niet waarom ik dronk. Ik heb theorieën bedacht, of ze kloppen weet ik niet. Ooit schrijf ik er een flinterdun boek over, een pink dik, met op de voorkant een slecht-geschilderd portret van mezelf. Sinds ik niet meer drink valt het me zwaar naar de mensen te luisteren. De laatste keer dat iemand iets interessants tegen me zei veerde ik op en omhelsde ik de man. Later bleek het een citaat uit een roman van Thomas Blondeau te zijn. Thomas Blondeau is nu bijna een jaar dood. Ik sprak op een herdenkingsdienst ter ere van hem. Ik voelde me een huichelaar. Ik kende hem, maar we waren niet bevriend. Ik had veel verdriet om zijn dood, maar er waren mensen die hem beter kenden. Ik was nooit bij hem thuis geweest, hij ook nooit bij mij. In de toekomst wil ik alleen nog spreken op herdenkingsdiensten van mensen van wie ik weet hoe hun slaapkamer ruikt. Ze leunt achterover om haar woorden ruimte te geven. Ik geloof dat ze verwacht dat ik nu iets zeg. Ik neem een slok van mijn spa rood en knik nog wat meer terwijl ik inschat hoeveel stappen het naar de deur is.

zondag 12 oktober 2014

Uitzendbureau

Omdat ik met schrijven en tekenen en mijn bijbaan in een winkel ongeveer zeshonderd euro per maand verdien en ik twaalfhonderd euro per maand nodig heb om in leven te blijven, print ik mijn warrige en chaotische cv tien keer uit en ga ik de straat op. Er zijn twaalf uitzendbureaus in mijn woonplaats. Ik ben al drie dagen van plan ze te bezoeken, maar verzin steeds uitvluchten om thuis te blijven.
Alle glazen zijn drie keer afgewassen. Mijn boeken zijn op kleur gesorteerd. De kattenbak is na iedere keutel verschoond. Iedere email is meteen beantwoord. Ik heb afspraken gemaakt met vrienden die ik hoopte nooit meer te zien.
Ik heb bedrijven gemaild of ze een enthousiaste en spontane harde flexibele werker als ik kunnen gebruiken.
Natuurlijk regent het buiten.
Mijn uitgeprinte cv’s zitten in een stevige map in mijn rugzak.
Ik heb me geschoren, aftershave opgedaan, mijn netste overhemd aangetrokken, schone sokken aangedaan, mijn tanden gepoetst, mijn haren in een lichte scheiding gekamd.
Ik loop naar mijn atelier, langs twee uitzendbureaus, het lijkt me beter om nog twee uur te wachten. ’s Middags zijn de mensen van de uitzendbureaus vast welwillender.
Ik open mijn mail in de hoop een opdracht binnen te krijgen. Een dagelijkse column in een krant. Een dagelijkse tekening in een krant. Een literaire prijs voor mijn hele oeuvre. Een subsidieverstrekker die mailt dat de afwijzing een vergissing was.
Ik kijk op mijn bankrekening of er misschien, ineens, geld op staat. Ik vervloek de bank die me drieduizend euro rood laat staan.
Misschien is het beter dat ik me online inschrijf bij de uitzendbureaus.
Ik google een overzicht bij elkaar en vul mijn gegevens op een steeds iets andere manier in.

Telefoon van een uitzendbureau! Of ik er iets voor voel om hotelkamers schoon te maken.
Uiteraard! Hotelkamers schoonmaken is een passie van me. ’s Nachts lig ik altijd te woelen in bed, gefrustreerd dat er ergens ter wereld niet-schoongemaakte kamers in hotels zijn. Blij met deze kans hier iets aan te doen. Ze vragen of ik kan langskomen.

De jongen met wie ik een afspraak heb vraagt of ik iets wil drinken. ‘Nee dank je,’ zeg ik. Hij vraagt of ik er iets in wil. ‘Nee dank je,’ zeg ik lachend om zijn leuke grapje. Hij zet een bekertje koffie voor me neer. Ik zeg dat ik geen drinken hoefde. Hij zegt dat hij dacht dat ik koffie zei. Ik zeg dat ik het wel opdrink. Hij vult mijn competenties in, ik neem slokjes koffie. Hij zegt dat hij het nog met zijn collega’s moet bespreken, maar dat ze springen om mensen. Hij vraagt of ik er een beetje zin in heb. ‘Zeker!’ zeg ik. Hij zegt dat hij me later vandaag belt, nadat ze het intern hebben besproken. Ik sta op, geef een hand en laat mijn lege bekertje op het bureau staan.
Buiten bedenk ik dat de koffie natuurlijk een test was. Een echte schoonmaker zou het lege bekertje zelf weggooien. Ik draai me om en kijk door het raam van het uitzendbureau naar binnen. Het bekertje is weg. Alleen een bruine kring is nog te zien.