maandag 21 oktober 2013

Thomas Blondeau

Ik heb een kater en Thomas Blondeau is dood.
’s Ochtends gaat mijn telefoon. Ik neem op. Een krakende stem zegt iets. Ik versta alleen ‘ood’. ‘Wat?’ vraag ik. ‘Thomas Blondeau is dood. Thomas Blondeau is dood,’ zegt de stem. Ik verbrand en bevries. Ik vraag wat er is gebeurd. Heeft hij soms…
De stem zegt dat hij gisterochtend gevonden is, achter zijn laptop. Dood. Ik vraag hoe hij gestorven is. De stem weet het niet. De stem zegt dat zijn uitgeverij het vanmiddag bekend maakt. Ik kijk op internet, op twitter en facebook. Ik lees de laatste berichten die Thomas geschreven heeft. Op internet leeft hij nog. Ik wacht tot het bekend gemaakt wordt. Ik bel een vriend van Thomas Blondeau. Hij vertelt dat Thomas bij zijn ouders was, in het dorp waar hij is opgegroeid. ’s Ochtends is hij gevonden achter zijn laptop. Gestorven in het harnas. Waar schreef hij aan? Schreef hij een van zijn duizend vaste columns? Googlede hij naar recensies van zijn laatste boek? Zette hij een nieuwe roman in de steigers? De laatste keer dat ik contact met hem had, ging het over zijn laatste roman. Zijn laatste roman verdomme.
Op de presentatie had ik beloofd dat ik zou laten weten wat ik ervan vond.
Ik loog dat ik het een erg goed boek vond.
Op de presentatie van het West-Vlaams Versierhandboek dronk ik cola. Het was de eerste keer dat ik nuchter was op een literair feestje. Het was de eerste keer dat ik bewust dronken mensen zag. Ik wilde het boek kopen. Het pinapparaat was stuk. De mensen van de uitgeverij zeiden dat ik het boek kon meenemen, dat ik later het geld naar ze over kon maken. Nog steeds niet gedaan.
Thomas Blondeau. Thomas Blondeaud. Thomas Blondeau. Verdomme, ouwe reus. Schrijversvriend. We schelen zes maanden en twee dagen. Over zes maanden en drie dagen ben ik ouder dan jij ooit zal worden. Vandaag blijf ik als ode aan jou nuchter. Met je grote donderhart dat vastzat aan een kleine kloteader.
Je bent een groot stilist. Ik ga je enorm missen. Gisteravond dacht ik nog aan je. Je was al dood toen. Ik wil niet stoppen met tikken aan dit stukje. Door nu over je te schrijven houd ik je nog even in leven. Ik stuur je een bericht waarin ik schrijf dat ik weiger te geloven dat je dood bent. Op je grafsteen komt twee keer Poperinge te staan. Alsof je nooit bent weggeweest.
Ik besluit dit stukje met de woorden waarmee het begon. Zo houd dit stukje niet op en blijf je in leven. In taal. In mijn povere taal.
Thomas Blondeau is dood en ik heb een kater.