zondag 3 februari 2013

Oppasser

Lang geleden, in de vorige eeuw, toen de mensen elkaar nog in guldens betaalden en Rolf Wouters onze grootste televisiester was, was ik een oppasser. Ik paste niet zomaar op alles op, ik had mijn beroepspraktijk afgeschermd, ik paste alleen op mensen op. Ik woonde in een nieuwbouwdorp, ik was veertien jaar. Zes jaar eerder was ik met mijn ouders naar het nieuwbouwdorp verhuisd. Ik had geen keuze, ik moest met mijn ouders meeverhuizen. Toen we in het nieuwbouwdorp kwamen wonen, was het dorp nog in aanbouw. Het dorp bestond uit vier straten, twee containers (in de ene zat een bank, in de andere een supermarkt) en drie basisscholen (een openbare, een protestants-christelijke en een rooms-katholieke). Toen ik in het dorp kwam wonen, plaatsten mijn ouders me op de openbare basisschool. Omdat er nog weinig kinderen in het nieuwbouwdorp woonden, zaten groep drie tot en met acht in één leslokaal. Ik was, samen met een meisje, groep vier. De rest van het dorp bestond uit de betonnen karkassen van een dorp in aanbouw. De betonnen karkassen werden tot huizen omgebouwd en jonge gezinnen kwamen in de huizen wonen. De kinderen van de jonge gezinnen kregen eigen, frisbehangen kamers om in te spelen en te slapen.
De vader en moeder van de jonge gezinnen waren het na een tijdje zat om iedere zaterdagavond door te brengen voor de televisie en naar televisieprogramma’s van Rolf Wouters te kijken. Ze wilden weer eens dronken aan de toog van een kroeg hangen en in onverstaanbare dronkenmanstaal tegen onbekenden klagen over hun mislukkende levens. Hun kinderen waren nog niet oud genoeg om mee te gaan en te jong om alleen thuis te blijven.
Mensen uit het nieuwbouwdorp belden bij mijn huis aan en vroegen of ik een keer op hun kinderen wilde passen, bijvoorbeeld komende zaterdagavond. Ik kon vijf gulden per uur verdienen, ze zouden van acht uur tot één uur wegblijven, de kinderen zouden al op bed liggen, ik mocht koek en snoep uit de kast pakken. Ik zei dat het goed was. Daarna kwamen er nog andere mensen aan de deur, met een vergelijkbare vraag. Ik moest die mensen wegsturen, ik was nog een man van mijn woord.
Die zaterdag stond ik dan, even voor achten, volgens afspraak, voor de deur van de mensen.
De vader zat al, met zijn jas aan, in de woonkamer. De moeder was zich boven nog aan het klaarmaken. De vader vroeg me hoe het op school ging. Ik zei dan dat het prima ging. Daarna zeiden we niets en keken we naar de televisie die uit stond.
Daarna legde de vader me uit hoe de televisie en de videorecorder werkten en liet hij me zien waar de koek en het snoep lag. De vader ga me een briefje met een telefoonnummer van zijn ouders erop. In geval van nood kon ik dat nummer bellen.
De moeder kwam naar beneden, ze wensten me succes en gingen de deur uit.
Boven hoorde ik gehuil. Ik luisterde onder aan de trap naar het gehuil.
Ik ging terug naar de huiskamer, ging op de bank liggen, keek televisieprogramma’s van Rolf Wouters, at alle koek en al het snoep op en zocht in de kasten naar de bankafschriften van de mensen. Daarna viel ik in slaap tot de mensen dronken thuis kwamen. Ik zei dat alles goed was gegaan, dat ik niets gehoord had, dat de kinderen lief hadden doorgeslapen. De mensen waren erg blij met het goede nieuws en vijfentwintig gulden rijker ging ik naar huis. Ik hoopte dat ze me nog een keer zouden vragen en dat ze vanavond geen trek zouden hebben in koek of snoep.