dinsdag 26 maart 2013

Bodyguard

Ik loop het station uit. In het station zijn een paar winkels. Ik heb wax gekocht om in mijn nieuwe kapsel te smeren en sigaretten om over mijn oude longen te roken. Voor het station spreekt een man me aan. Hij laat me zijn geopende hand zien, in zijn geopende hand liggen munten. De man vraagt me of ik geld voor hem heb, zodat hij shoarma kan kopen. Ik werk in een dierenwinkel, ik heb een boek geschreven, ik weet natuurlijk van gekkigheid niet wat ik met mijn geld moet doen. In mijn hoofd, met mijn mond dicht, denk ik: dieren horen niet in een kooitje, niet aan een touwtje, niet op een bordje en niet tussen een servetje. Ik zeg met open mond ‘nee’ tegen de man en loop door. De man begint me uit te schelden. Ik vraag me af wat zijn bedoeling is, of het zijn bedoeling is dat ik me, doordat ik uitgescholden word bedenk, en hem toch geld geef.
Ik ontvang, op mijn mobiele telefoon, een bericht van mijn beste vriend Harold, hij bericht dat zijn baas vandaag het faillissement heeft aangevraagd, dat hij nu zonder werk zit, dat hij nu in een park grote blikken bier aan het drinken is. Harold vraagt of ik een bodyguard nodig heb. Hij hanteert vriendenprijzen. Ik krab aan mijn nieuwe kapsel en probeer met tegenwind een sigaret op te steken. Ik reken mijn uurloon als schrijver uit en overweeg dat aan Harold terug te sturen, om een fifty-fifty-deal te sluiten, een goede bodyguard is nooit weg, maar ik wil niet uitgelachen worden.