zondag 17 maart 2013

Huppeldepup

Op het Boekenbal heb ik even met Kees van Kooten gepraat. Ik weet niet meer precies wat ik tegen hem zei. Ik botste bijna tegen hem aan. Ik zei toen iets als: ‘Huppeldehup, meneer, huppeldehup.’ Hij zei toen: ‘Huppeldepup, huppeldepup, meneer.’ We zeiden niet echt ‘huppeldepup’ tegen elkaar, ik parafraseer, ik weet niet meer wat er precies gezegd werd, alleen het meneer-gedeelte klopt. Ik had natuurlijk weer te veel gedronken, mijn geheugen beschermt me gelukkig tegen mijn schaamte. Kees van Kooten droeg een gouden jasje. Ik had een sjaal om, ik had griep. Ik hoop dat ik de schrijvers op het Boekenbal niet besmet heb met de griep, dat er niet een epidemie uitbreekt, dat alle schrijvers nu doodgaan, dat het mijn schuld is. Als dit wel zo is: sorry alvast.
Als mijn zusje en ik vroeger stout waren geweest, moesten we voor straf naar de televisieprogramma’s van Koot en Bie kijken. Als we stout waren, wezen onze ouders dreigend op hun Koot en Bie-truien. Dan wisten we hoe laat het was. Mijn vader droeg een Koot-trui, mijn moeder een Bie-trui. Mijn moeder is twintig centimeter groter dan mijn vader. Hoewel ze inmiddels allebei aan het krimpen zijn, is mijn moeder nog steeds twintig centimeter groter. Dit getal is een benadering, ik moet mijn ouders weer eens opmeten.
Op het Boekenbal was ik steeds op zoek naar het rookbalkon. De officiĆ«le naam van het rookbalkon is het Ajax-balkon. Mooi om te zien dat de Griekse, mythologische letteren nog niet vergeten zijn. Als ik van het rookbalkon kwam en de mensen opzocht met wie ik daar was, mensen die ik al kende, was ik weer vergeten op welke verdieping het balkon ook al weer was. Op het Boekenbal werden muntjes verkocht, voor € 1.25 per stuk. Een biertje kostte twee muntjes, een glas wijn drie muntjes. Er werden geen producten verkocht die een muntje kostten. Op het Boekenbal hingen grote plakkaten, waarop stond: Vertel tegen de buitenwereld dat het Boekenbal stom was, zodat niemand naar het Boekenbal wil, en we onder elkaar kunnen blijven. Waarschijnlijk werd hier een of andere beroemde, inmiddels vergeten, overleden dichter geciteerd.
Om middernacht moest ik weer naar huis, de volgende dag moest ik gewoon werken in de dierenwinkel. De dieren die we verkopen zijn geen lezers. Straf krijgen ze nooit, hoe stout ze soms ook zijn. Als ik de dieren een boek zou geven, zouden ze het papier deels opeten, van de resten een nestje bouwen en in dat nestje poepen, plassen en slapen.