zondag 23 juni 2013

Pindasaus

Het literaire tijdschrift waarin ik ben gedebuteerd is dood. Ik ben bijna even oud als het tijdschrift. Ik ben vooralsnog in leven. Het tijdschrift had veel last van versterving. Er kwamen geen nieuwe abonnees bij, de oude abonnees waren erg oud.
Er wordt een bijeenkomst georganiseerd. Abonnees en medewerkers van het tijdschrift komen samen. Er wordt voorgelezen. Er wordt gedronken. Bij het eerste gedeelte van het voorlezen sta ik niet in de buurt van de bar, een fout die ik na de pauze goed maak. Zelf heb ik geen geld, ik leen geld van mijn vriendin om rosé te kunnen kopen.
Een man leest zo dodelijk saai voor dat ik een complot vermoed: het stervende tijdschrift heeft de man ingezet om ons mee de dood in te sleuren.
Een andere man leest light verse gedichten voor. Gelukkig is hij slecht te verstaan.
Na hem volgt een andere dichter, die heel beroemd is. Iemand van de organisatie fluistert in mijn oor dat de dichter laatst een hersenbloeding heeft gehad. Daarna kon hij nog maar de halve Decamerone uit zijn hoofd declameren - helaas onverstaanbaar. Degene van de organisatie vraagt of ik ook zin heb iets voor te lezen. Ik zeg dat ik dat niet wil, dat ik geen verhalen bij me heb.
Deze bijeenkomst is een viering van het verleden. Ik ben een schrijver van het nu, en misschien van de toekomst. Ik lees normaal gesproken voor vanaf mijn mobiele telefoon. Voor mij hoeven er geen bomen worden gekapt. Ik red me met een batterij vol lithium, dat ook goed tegen depressies schijnt te werken.
De mensen zingen met zijn allen nog een liedje over pindasaus, klappen in hun handen en dan is het blad dood.